-
1 tighten
v. aansnoeren, insnoeren[ tajtn]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aanhalen ⇒ spannen, vastsnoeren♦voorbeelden: -
2 resserrer
resserrer [rəserree]1 kleiner maken ⇒ inkrimpen, bekorten2 samentrekken ⇒ op elkaar klemmen, sluiten♦voorbeelden:3 strakker aangehaald worden ⇒ strakker aangetrokken, nauwer aangehaald worden♦voorbeelden: -
3 spannen
spannen1 spannen, strak zitten ⇒ drukken, knellen♦voorbeelden:auf eine Erbschaft spannen • op een erfenis vlassenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)spannen ⇒ strakker trekken, aanhalen♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 den Rahmen sehr weit spannen • het kader zeer breed afbakenen, opzetten1 gespannen zijn, worden, strak worden ⇒ zich spannen, strak gaan staan
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский